inlopen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. inhalen

    Hie kan toch haarder, kiek mor, hie lop in (Eext)

    Wij bint aordig inlopen met het wark (Drouwen)

    Die schimmel lop helderweg op hum in (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. binnenwippen

    Ik kom even bai het zeike mensk inlopen (Norg)

    Zie ook:
  3. inlopen

    Die mesiene möt eerst inlopen, hij lop nog niet goed (Dwingelo)

    Neie schoenen moej eerst inlopen (Borger)

    Zie ook:
  4. binnenlopen wat aan de voeten is blijven hangen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Dat kaf

    die snei, wat lop dat in (Sleen)

    Met opdooi lop het zo in (Anloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...