inpikken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanleggen

    Wij meut èven overleggen, ho aw dat inpikken wilt (Elim)

    Wij moet het zo inpikken, daw veur ieder straot een collectant hebt (Exlo)

    Zie ook:
  2. inpikken

    De mooiste appels heb ik ien epikt (Fluitenberg)

    Gauw inpikken die boel! (Nieuw Schoonebeek)

    Pik in, het is winter, zee aol Jopk en hie vrat aal metworsten op (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...