inscheren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. vee in een weide tussen andere koeien laten grazen

    De jongbieste wuurden zolang bij een ander inscheerd

    Wij mugden - det was bij de hure ien - veer pinken ienscheren, mar det was een ende van huus (Ruinerwold)

    1 Maai was de dag, dat ze het vei inscheren gungen (Roderwolde)

    inscharen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...