instik I -ken, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. het gedeelte van een 'neus' dat in de muur of het kozijn gaat

    De ienstik zit ien het kezien (Fluitenberg)

    Ons tussendeur kun neit goud dicht, want de instik was tou de muur oet (Peize)

    De instik is oet de stik vallen

    Zie ook:
  2. het deel van het land bij de ingang ervan(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De instik, daor mus ie vrogger veurmeien (Pesse)

    insteek

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...