intrappen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. intrappen

    Toen hij der nich in kun, hef hij de deure intrapt (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. in de val lopen

    Die is zo leep, dat hie der niet intrapt (Balloo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...