invallen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. invallen

    De winter is van 't joor op tied invallen (Barger Oosterveld)

    De achtergevel stiet op invallen (Odoorn)

    Zie ook:
  2. mager worden

    Aj een maond zunder tanden loopt, val ij in (Sleen)

    Hij is zeik west, hij is slim invallen (Vries)

    De ogen van die koe bint aordig invallen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...