jagerig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. gejaagd, snel(Zuidwest-Drenthe)

    De aodem giet weer zo jagerig (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. jagend(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat is een jagerige koe, die löp altied achter andere koene an (Padhuis)

    jachtig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...