jodeln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. jodelen

    Jodeln doun ze

    in de baargen (Emmer Compascuum)

    Bij een bossie stun een kerel

    die heur anranden wol, mor zie gaf hum een beste

    schup tusken de beeinen, dat hie jodelde der over (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...