jong II -s, -en, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: jonge (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. jongen

    Wat zal der nog van die jong worden (Sleen)

    Gao weg, jonge! (Dwingelo)

    De zwarte jonge

    Stokmans jongs woont bij mekaar

    Zie ook:
  2. vrijer, galant

    Wat, heb ie ook al een jonge? (Noordscheschut)

    Het ze wel eis een jong had? (Eelde)

    Komp je jong ok vanaovend, of moej allennig oppassen? (Eext)

    Wat het dat wicht ain nuvere jong an touw (Valthermond)

    Zij hef alweer een aandere jong (Geesbrug)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...