juchtern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: jochten (Zuidwest-Drenthe Zuid), joechtern, joegtern, juchten (Zuidwest-Drenthe Zuid)

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing & Drentsche Volksalmanak & Drentsche Volksalmanak & Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding & Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding
  1. stoeien, mallen

    Dat malle wicht wil niks leiver as een bitken mit de jonges liggen te juchtern (Barger Compascuum)

    De jonges zit aal aachter de wichter an te juchtern (Eext)

    De jongen waren de hiele aovend al an het rementen en juchtern (Borger)

    Aj juchtern wilt, gao dan mor naor boeten (Emmer Erfscheidenveen)

    Wat hej een rooie kleur! Bi'j an 't jochten west? (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. zwieren, los leven

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...