tekeergaan
Hij hef aaltied het groot
ste
wo
ord, lig aaltied te kölpen (Nieuw Dordrecht)
Kölp toch niet zo, wij bint niet doof (Hollandscheveld)
Dat kalf lig de hiele nacht te kölpen (Sleen)
loerend kijken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Bij 'n ander deur de glazen kölpen is onfatsoenlijk (Schoonebeek)