kölpen II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. tekeergaan

    Hij hef aaltied het groot

    ste

    wo

    ord, lig aaltied te kölpen (Nieuw Dordrecht)

    Kölp toch niet zo, wij bint niet doof (Hollandscheveld)

    Dat kalf lig de hiele nacht te kölpen (Sleen)

    Zie ook:
  2. loerend kijken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Bij 'n ander deur de glazen kölpen is onfatsoenlijk (Schoonebeek)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...