kölper(d) -s, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kulperd (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. oog(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Doe joe

    köl

    perd dan beter lös, dan waj der ok niet over vallen (Klazienaveen)

    kölpen I

    Zie ook:
  2. iemand die tekeergaat, schreeuwlelijk, onbeschofte kerel(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat is dat een kölperd van een kèrel, hie giet tekeer as een kalf in een meshok (Emmen)

    Zie ook:
  3. grote mond(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hol je grote kölperd dicht, aans slao ik hum dicht (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  4. sufferd(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Domme kölperd, doe de doppen toch is beter lös (Coevorden)

    Zie ook:
  5. grote hond(Midden-Drenthe)

    Daor kwam mij toch een kölperd van 'n hond um die hoouk zetten! (Eext)

    Zie ook:
  6. loerder(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...