körten I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. een korting geven, in mindering brengen

    Oeze melk was dizze reize goed schone; zij hebt oes niks ekört (Zuidwolde)

    Wij mut de roene maar wat körten, want hij wordt aordig wèlig (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. strak houden(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Zij kört die jongen aordig (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  3. de

    körtbult

    Het is non mooi regenachtig weer, wij moet mar an het körten (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...