kaarn -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: karn (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. karninstallatie

    Der waren vrouger verschillende soorten kaarns: een polskaarn, een schommelkaarn en een kaarn mit ee (Emmer Compascuum)

    Daor hadden ze een kaarn an de muur (Gasselte)

    Denk ie der wel aan dat ie de kaarn nog schoonmaken? (Klazienaveen)

    Hij was zo dikke as een kaarn

    Hij hef een boek as een kaarn (Stuifzand)

    Hij is zo demp as een kaarn (Hijken)

    Al driet ie in de karn, het wil niet bottern (Geesbrug)

    Zie ook:
  2. de melk die men karnt

    Het duurde nog wel eventies veur de kaarn groot is (Diever)

    Zij had zeker de hekse in de kaarn, want zij kun de botter niet groot kriegen (Noordscheschut)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...