kachel II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. dronken

    Zie hebt daor mooi te keer gaon, hie was goed kachel (Oosterhesselen)

    Ik bin niks lekker, ik veul mij zo kachel, net a'k speien moet (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...