onbeslist
Mit het scheuvellopen waren Jan en ikke kaamp (Diever)
Overdooun, dizze rit was kaamp (Balloo)
Daor heb ik nog kamp tegen lopen (Sleen)
reden (Anloo)
Die beide kluppen bennen kamp bleven (Klazienaveen)
Wij stöt kamp (Padhuis)
Zij hebt kaamp espeuld (Hoogeveen)
Hij wol gien kamp geven
geen schuld meer hebbend(Zuidwest-Drenthe)
Ik geef oe drei gulden en dan biw kaamp