kanis -sen, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kaonis (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), kanies (Midden-Drenthe)

  1. kanis, dikke kop(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij hef eine veur zien kanis had

    Iene wat op zien kanis geven (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. kanjer(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een kanis van een vis (Hoogeveen)

    Een kaonis van een kerel is een dikke kerel (Eext)

    is een starke bok (Hijken)

    Zie ook:
  3. van personen met bijzondere eigenschappen(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Een raore kanis van een vent

    Het is een holten kanis

    Een kanis is een onbehulpen kerel (Ruinerwold)

    een rotzak (Meppel)

    Het is wel een good mannegie, mor het is en blif wat een kaonis

    Die kaonis is al weer tegen een boom an reden

    Wat een kanis van een kerel

    Zie ook:
  4. harde klap(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Iene een kanis verkopen (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...