kanteln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: kaanteln (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. kantelen

    Pas maor op dat oe de hiele boel niet kaantelt, dan kriej een boel op te rumen (Hoogeveen)

    De wagen mit heui begunde op die ongelieke weg te kaanteln (Uffelte)

    No moej het iezer is kaantelen

    Dat zaakien kantelt oes, het stiet zo schief (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...