kapittel -s, hetde

Ook: kepittel

  1. hoofdstuk, vooral uit de bijbel(Midden-Drenthe)

    Domnie is weer met het eerste kapittel oet de biebel begund (Balloo)

    Ik zal hum 'n kapitteltie veurlèzen, heur, daor kuj van op an

    Nou mar weer naor het volgende kapittel

    Het is een tenielstuk in drie kepittels

    Bij een verkoop leest de notaoris de kapittels veur (Drouwen)

    Zie ook:
  2. Wij mut èven bij het kapittel blieven

    Zie ook:
  3. verhaal

    Hij hef weer een hiel kepittel ofstökken (Padhuis)

    Dat stukkien, dat was nog een hiel kepittel

    Ik zal even een kapitteltien schrieven (Diever)

    Zie ook:
  4. vergadering

    Hie hef nog wal een hiele stem in het kapittel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...