kapper -s, de
  1. kapper

    Het wordt tied dat e weer is een maol hen de kapper giet (Zweelo)

    Zie ook:
  2. persoon die de hoeven bekapt(Midden-Drenthe)

    De kapper mot de houf bijkappen (Gieten)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...