karf karven, de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kaarf (Zuidwest-Drenthe Noord), karve (Zuidwest-Drenthe Zuid), karft (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kerf

  1. kerf

    Hie hef een kaarf in die stok maokt, dan kan e zienend aaid weerkennen (Eext)

    Mit het vechten gisteraovend hef hij een goeie karve ien het gezicht op elopen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. strook(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    IJ moet er even een karfien veur langs mèeien (Sleen)

    Een lange akker in drei kaarven meien (Dwingelo)

    Wij hebt een karf deur de rogge meid; zover mot het er eerst of (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...