kastelein -s, -en, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: kasselein (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kastelain (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), kastelaain (Kop van Drenthe), kroegbaos

  1. caféhouder

    Der is alweer een neie kastelein in die kroeg (Balloo)

    Wij gaot daor bij die kasselein, ...kastelein even an (Sleen)

    Die kastelein gef een goeie borrel (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...