Ook: kaauwen (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
kauwen
Aj gien last van je mage hebben wilt, dan moej je eten good kauwen (Hijken)
Hij zat wat op het vlaais om te kauwen (Roderwolde)
Is het eten neit gaor? Nou, dan most mor een keer vaoker kaauwen (Emmer Erfscheidenveen)
pruimen
Jaan mag geern kauwen; roken döt e niet (Eext)
Hij kauwt zien hiele leven al (Padhuis)
zeuren
Ach, wat die kerel altied kauwt, daor moej niks op doen (Klazienaveen)
Hij kauwt aal van aachtern of an (Roderwolde)