kegeln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. kegelen

    Zie gungen een aovend oet kegeln (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. gooien

    Hij kegelde de heile boudel ondersteboven (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...