kenbaar bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. kenbaar

    Aj vort wilt, moej dat wel even kenbaor maoken (Eext)

    De jonges mussen zich eerst mor ies kenbaar maken, veurdat wij mit heur uutgongen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. herkenbaar(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Je moet joe zo verkleden, dat je niet kenbaar bennen (Klazienaveen)

    Hij was kenbaor an die snee op zien wange (Diever)

    Zie ook:
  3. dankbaar, erkentelijk(Zuidwest-Drenthe)

    Ik bin der oe kenber veur (Dwingelo)

    Zie ook:
  4. kennelijk, duidelijk(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zij is kenbaar of eslaankt (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...