keren overgankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: kèren (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. tegenhouden

    Bij het törfgraven muzzen ze vake een klampe laoten zitten um het water te keren (Hoogeveen)

    Het valt niet mit um het kwaod te kèren (Dwingelo)

    Man, haj dat niet keren kund

    Zie ook:
  2. (om)keren

    Het heui is nog niet dreug, wij moet het nog is keren (Borger)

    Keren

    Mien mo hef de jasse kèerd (Dwingelo)

    Het is der zo nauw, ie kunt oe der haoste niet keren (Hoogeveen)

    Halverwege keerde hij, want hij har nog wat vergèten (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. aanvegen(Midden-Drenthe, Veenkoloniën)

    Keer de del is even (Padhuis)

    De beune keren (Hoogeveen)

    Keer, keer, harkien keer/ Wie wil der met ons keren/Keer omme, keer omme/Ons wichie keert zuk omme/O

    Dat zal ... zijn/Dat zal ... zijn

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...