kestanje -s, de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: koestanje (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), koestannie, kastanje

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. kastanje

    Een kestanje in de buus is goud veur rimmetiek (Roderwolde)

    veur aj het in de rogge hebt (Hollandscheveld)

    Een makke kestanje kuj eten, zo of even op de kachel leggen (Eext)

    Een tamme kestanje (Fluitenberg)

    Hij löt vake een aander de kestanjes uut het vuur halen

    Zie ook:
  2. kastanjeboom

    Een kastanje is het mooist, as hij bluit (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...