keuken -s, de

Ook: kökken

  1. keuken, vanouds veelal de woonkeuken

    Vrogger haj in een borgerhuus een kamer en een keuken; de mèensen woonden miest in de keuken. In de (Hoogeveen)

    In de keuken wordt het eten klaormeuken (Smilde)

    Vrogger strèeiden wij nog zand in de keuken (Sleen)

    De keuken was eerder het veurste gedeilte van het hoes, woor de ramen inzaten (Barger Oosterveld)

    veurkeuken

    achterkeuken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...