keuteln onovergankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: keutel

  1. keutels laten vallen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Daor stiet de sik weer te keuteln op het pad (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. niet opschieten, lopen treuzelen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Loop is deur, keutel toch niet zo (Balloo)

    Nao het melken löp hij zeker nog wel een half ure op de dèle te keuteln. Wat hij daor aaltied döt (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. vallen, rollen(Zuidwest-Drenthe)

    Die is zowat ekeuteld (Wapse)

    Hij keutelt niet goed, die geldt niet

    Zie ook:
  4. langzaam gaan(Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hij keutelt er over (Dwingelo)

    Dai keudeln mooi veuruut

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...