Ook: kiele (Zuidwest-Drenthe)
wig, keg
Hij sluig een kiel in de bielstaol (Roderwolde)
Daor moet wij even een kiel tussen houwen (Klazienaveen)
Draodpaolen kleuven deej met een kiel en een holtslag (Sleen)
Het was er zo hiet dat de kielen oet het spek vullen
kiel
driehoekig, kielvormig stuk
Dat laand lop ien een kiel oet (Barger Oosterveld)
Hij had een male kiel in het land (Roswinkel)
Eerst even de kiel der oetploegen
Zet
mij even een neie kiel in de boks (Padhuis)
Ik heb een
kiel in het hemd zet
Een kiel wuur
vort an de mouw anknipt. Zo'n kiel zat in een boezeroen, stripte hemden en vrouwluhemden (Sleen)