kinkel -s, de
  1. bout, schenkel(Zuidoost-Drenthe)

    De kinkel zit boven de hakke van de veurpoot (Barger Oosterveld)

    Een kinkeltien in de snert was lekker (Erica)

    In dat land zit 'n lillijke kinkel

    Zie ook:
  2. reepje spek of vlees(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Een kinkel van het spek ofsnien (Sleen)

    Zie ook:
  3. lompe vlegel

    Wat een kinkel van een vent (Hoogeveen)

    lompe kinkel (Geesbrug)

    Gao weg, lillijke kinkel (Sleen)

    Zie ook:
  4. (zwn), in

    Hij gooit de kinkel der in

    Zie ook:
  5. (zwz), in

    Hij gaot een ende uut de kinkels

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...