kippern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kepern II, kippeln (Midden-Drenthe), kepern (Kop van Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. tintelen, pijn doen

    De handen kippert mij van de kaolde (Sleen)

    Het kepert mij deur de vingers (Fluitenberg)

    Ik hebbe mien ellebaoge estoten, en dat kippert mij nog aordig, heur (Hoogeveen)

    kellen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...