kirren onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. kirren

    Heur die petriezen is kirren (Nijeveen)

    In de linde zit 's aovends 'n paartie törteldoeven te kirren (Padhuis)

    As een doeve kirt, is hij tevrèe (Hoogeveen)

    Die wichter, die kirren het uut (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...