Ook: kleien (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kla(a)ien (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), kleien II
smeren, kliederen, knoeien
Klaain kinder zit soms aordig met het eten te klaaien (Eexterveen)
Hie hef oes alles der under klèeid (Oosterhesselen)
plakken, bakken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)
Het kleit zo an de klompen (Dwingelo)
worstelen
Hie mus klèeien um der deur te kommen (Sleen)
krabben(Zuidoost-Drenthe)
Je moeten die kippen vaste doen, want die kleien alles deur mekaar (Klazienaveen)
De vogels zit op de daok te klèeien (Sleen)
niet opschieten met het werk(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Die voert nich veul oet, dei klaait maar wat (Barger Compascuum)
krabben, krassen(Zuidoost-Drenthe)
Dat knien hef mij ook 'n japs over de hand klaaid (Klazienaveen)
Hie klèeide hum in het gezicht (Sleen)
knutselen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Och, ik heb alle dagen nog een beetie te klaaien (Klazienaveen)