klèeien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: kleien (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), kla(a)ien (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), kleien II

  1. smeren, kliederen, knoeien

    Klaain kinder zit soms aordig met het eten te klaaien (Eexterveen)

    Hie hef oes alles der under klèeid (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. plakken, bakken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Het kleit zo an de klompen (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. worstelen

    Hie mus klèeien um der deur te kommen (Sleen)

    Zie ook:
  4. krabben(Zuidoost-Drenthe)

    Je moeten die kippen vaste doen, want die kleien alles deur mekaar (Klazienaveen)

    De vogels zit op de daok te klèeien (Sleen)

    Zie ook:
  5. niet opschieten met het werk(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Die voert nich veul oet, dei klaait maar wat (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  6. krabben, krassen(Zuidoost-Drenthe)

    Dat knien hef mij ook 'n japs over de hand klaaid (Klazienaveen)

    Hie klèeide hum in het gezicht (Sleen)

    Zie ook:
  7. knutselen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Och, ik heb alle dagen nog een beetie te klaaien (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...