klók III -ken, de, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: klokke (Veenkoloniën), (Zuidwest-Drenthe), klokker(d) (Zuidwest-Drenthe)

  1. kloek, moederkip

    De klok wil best zitten

    De klok is van de eier oflopen (Drouwen)

    De kinder lopen achter heur an; het is net een klokke mit kukens (Emmer Erfscheidenveen)

    Laot de lippe toch nich zo hangen, daor kan wal een klokke op zitten

    Zie ook:
  2. (tw.) lokroep voor de kloek, ook voor kuikens

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...