kladdern I onovergankelijk, werkwoord, zwak, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe
  1. klimmen, klauteren(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe)

    Die jonge kladdert zo naor die boom in (Sleen)

    klettern

    Zie ook:
  2. moeizaam gaan

    Toen die jong in het kenaol vuul, mus hie der tegen kladdern, dat e tegen de wal opkwam (Borger)

    Het pèerd kladdert er aordig deur (Mantinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...