klaorholden overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. volhouden, voor elkaar houden

    Het is een goeie boer, hij zal het wel klaorholden (Hoogeveen)

    Hie hef het een toer klaorholden bij die boer, mor is noou toch veraanderd (Eext)

    Beginnen is niet zo moeilijk, mar het klaorholden (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...