kleistern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. baggeren, in natte grond lopen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Waor heb ie weer ien lopen te kleistern? Ie hebt de modder nog an de kuten zitten (Ruinerwold)

    Die hoender kleistert het hiele zwikkien understeboven

    klèeien

    Zie ook:
  2. kliederen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Maagien, ie muut niet zo kleistern mit die modder (Havelte)

    Hij kleisterde en motte, het was meer dan barre

    Zie ook:
  3. met schelle stem druk en luid praten, klesten(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Moej die vrouwlu toch ies weer heuren kleistern (Stieltjeskanaal)

    kelstern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...