klemmen I sterk, werkwoord, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: klimmen (Zuidoost-Drenthe), klummen (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), klömmen (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. klimmen

    Most nait aal op stoule klimmen, straks vaalst der of (Valthermond)

    Wil ie èven op de ledder klimmen en wat paren schudden? (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. bespringen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Klimmen is een soort veurbereiding veur de dekking (Emmen)

    De dekhingste kun de mere niet dekken, hij was te klein, hij kun hum niet klummen (Havelte)

    Bron: J. Pan, Drenthsche woorden en spreekwijzen. Assen 1848 Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...