klepperen
Het raam kleppert, doe het even dichte (Broekhuizen)
Wat kleppert die der ok over, niet! (Klazienaveen)
Die kleppert er ok hiel wat an of
Dat is een mooie kidde, hij kleppert zo deftig de straote over (Hijken)
De störken stöt op het nust te kleppern (Padhuis)
met kleppers spelen
Hij kleppert vake as der ezungen wordt (Ruinerwold)