Ook: kleddern
kletteren, vallen
De puut gung mie stukken en de bonen kletterden op de vloer (Barger Oosterveld)
De règen kletterde op het dak (Hoogeveen)
De pannen kletterden van het dak (Ruinerwold)
Hij kletterde ondersteboven (Roderwolde)
van de slieten (Broekhuizen)
met veel lawaai rijden of lopen
De schoel is oet, de kinder klettert over 't straot (Sleen)
Het peerd was op de loop, de waegen kletterde over de keien (Diever)
snel overal bekend worden(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Het klettert deur het dörp hen, Jaan is der met 'n aander vandeur (Eext)
klatern
klimmen, klauteren(Zuidoost-Drenthe)
Dei jonge mag geern in de bomen klettern (Barger Compascuum)
De trappe opkleddern (Oosterhesselen)
kladdern