kleuven I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: kloven (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), kluven (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), kleuven II

  1. kloven

    Ik gao dei klobbegies maor even kleuven (Vries)

    Bij vörstig weer wil het holt op 'n besten kluven (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  2. moeizaam lopen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij kleufde deur de modder (Barger Oosterveld)

    klauwen

    Aj mij niet wilt geleuven/Dan muj het kleuven/Dan hej braandholt/ Aans krieg ie het gat kaold (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...