klien I bijvoeglijk naamwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: klain, kleen(-), klein II, kleen (Zuidwest-Drenthe Noord), klein (Kop van Drenthe), klun (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. fijn, gezeefd(Zuidoost-Drenthe)

    De grond klien maken

    Klien roggenmaal was gebuuld maal (Padhuis)

    Dat meel daor ze van bakten, was klien; ij hadden klien en zemels (Sleen)

    Zie ook:
  2. dun, klein, en kennelijk niet gezond

    Hij kek er klien uut (Zuidwolde)

    Wat is dat een klien menschien (Padhuis)

    Die kou is klien, die kun wel wat onder de leden hebben (Roderwolde)

    Jan begunt aordig kleen te worden (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...