klokken I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: klokkern (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. klokkend geluid maken

    Ik hebbe teveule water edrunken, het klokt mij ien de boek (Ruinerwold)

    Aj een flesse lèeg schinkt, dan klokt het er uut (Hollandscheveld)

    Het klokte hum deur de hals (Sleen)

    Het klokkert mij zo in de boek

    Zie ook:
  2. een pijnlijk, tintelend gevoel geven(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Het klokkert mij in de doem (Rolde)

    Barsten, die kippern of klokkern (Zuidlaren)

    Wij zult hum dat klokkern wel even ofleren, zee Jaan, en hie schönk de fles aal leger (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...