klokken II onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. klokken door hennen

    De klokke klokkerde, de kukens leupen hum weg (Barger Compascuum)

    Daor lop een hen tussen te klokkern, die zal wel bröts wezen (Drouwen)

    Zie ook:
  2. Zij klokkert wat of mit heur kiender (Ruinerwold)

    Hie klokkert der zo mooi met hen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...