kluit -en, de
  1. groep

    Wij zit mit de hele kluit bij mekaar (Fluitenberg)

    Wij gaon mit de hele kluit hen vissen (Nijeveen)

    Zie ook:
  2. flinke hoeveelheid(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Det kost oe een hiele kluit (Ruinerwold)

    kloet

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...