Ook: kneutern (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), knuttern (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), knèutern (Midden-Drenthe)
verfrommelen, kreukelen
Wat heb ie lelijk op de jurk zeten, ie hebt hum hielemaol knötterd (Nieuw Amsterdam)
Die man hef gien plooi meer in de boks, het knuttert almaol (Emmen)
Die lappe muj niet nemen, dat goed kneutert drekt (Hoogeveen)