knap, schrander
Der zit een knappe kop op (Een)
Hie kan goed leren, het is een knappe vent (Sleen)
fraai, netjes
Hij zit knap in de kleren (Barger Oosterveld)
Hie hef der een knap hoes hen zet (Oosterhesselen)
Die dochter van Luuks is een knappe meid
Die jas zöt er nog knap oet (Gasselte)
Ie staot er weer knap op (De Wijk)
Het laand lag der knap bij (Grolloo)
Het is knap weer
Dat hej knap daon
Dat is 'n knappe meneer van doen
Dat is knap doen
Daor hef er mij met bedonderd, dat was 'n knap stukkie van hum
(bw.) flink, behoorlijk
Hai is knap zaik (Emmer Compascuum)
Het is knap kold vandaege (Dwingelo)
Hie holdt zuk knap (Eext)
Hij hef knap honger (Hollandscheveld)
Mien va hef zien trouwschoenen twintig jaor had, dus die hebt zich knap holden (Hoogeveen)
Een knap stuk waark (Roderwolde)