knapperig bijvoeglijk naamwoord
  1. knapperig

    De beschuten bint goed

    dreug, ze bint knapperig (Odoorn)

    An dat brood zit een knapperig korsie (Coevorden)

    Mien vrouw zeg altied dat de gruunte knapperig wezen mot

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...