knarp de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: knark (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), knaarp (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. knar, peesschedeontsteking

    Mit eerappels krabben mus ie knap oppassen, want dan keuj nog wel ies knarp in de polsen kriegen (Hollandscheveld)

    As de mèensen pas weer begunden mit het wark in de bos, kappen en rooien en zo, dan kregen ze knarp (Hoogeveen)

    Ik heb de knarp in de polse, ik moet 'n briede rieme umdoen (Klazienaveen)

    Ik heb er een leertien um (Sleen)

    Ik heb knarp in de knie (Balloo)

    Het peerd hef knaarp in de pote (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. knarsend geluid(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hij hef de knaarp in het rad, de spieken zit deur de dreugte wat rok in de toete (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...